Het voorgaande is nog maar het begin. Want hoewel dat een aardig inzicht is, is het niet geheel origineel: wat er origineel aan is is dat van die nachtmerrie. Toen ik hierna echter het
tweede boek van Genesis las - dat ouder is dan het eerste -, toen begreep ik eindelijk
wat de vrucht van de boom der kennis van goed en kwaad was. Zijn de oorspronkelijkste inzichten de meest voor de hand liggende? Dat vroeg ik me laatst ook al af toen ik de gekte definiëerde (als de absentie van de
logos).
In Genesis 3:7 staat: "Nu gingen beider oogen open en bemerkten zij dat zij naakt waren; daarom hechtten zij vijgebladeren aaneen en maakten gordels." Dit is een merkwaardige mededeling. Kennelijk kennen Adam en Eva, nadat zij de vrucht van de boom der kennis van goed en kwaad gegeten hebben, het begrip "naaktheid" (dus ook het tegengestelde begrip "kleding" - het kleed der schaamte). Zij hebben plotseling het idee dat naaktheid iets is om je voor te schamen. Kortom, zij hebben ineens
morele kennis - zij kennen de begrippen "goed" en "kwaad".
In hun onschuld waren Adam en Eva dus
voorbij goed en kwaad! Zij hadden de onschuld van het dier, dat, zelfs als het moordt, zich van geen kwaad bewust is - dat
niet kwaadaardig is... Kwaadaardigheid bestaat pas als er
bewust "kwaad" wordt gedaan; en als de moraal haar zin heeft gaat dit gepaard met een slecht geweten. - En wat zijn de consequenties van hun kennis van goed en kwaad?
"En tot de vrouw sprak [Jahwe God]: Ik zal u veel moeite bereiden en zwaar doen zuchten; met smart zult gij kinderen baren, en naar uw man zal uw begeerte zich uitstrekken, terwijl hij over u zal heerschen. En tot den mensch (Adam) sprak hij: Omdat gij naar uw vrouw geluisterd en van den boom gegeten hebt waarvan ik u verboden had te eten, is het bouwland om uwentwil vervloekt; met moeite zult gij zijn opbrengst eten, al uw levensdagen; doornen en distelen zal het u voortbrengen, en gij zult u met veldgewassen voeden. In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij wederkeert tot den bodem, dewijl gij daaruit genomen zijt; want stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeeren."
[Genesis 3:16-19.]
Het Paradijs bevatte evenveel doornen en distelen; maar zoals het dier zwoegt om in leven te blijven, zonder zich daar ooit om te beklagen, zo zwoegt de mens, voorbij goed en kwaad, zwijgzaam en dankbaar. Want zoals Heraclitus zegt: "Voor de god is alles mooi, goed en rechtvaardig; maar de mensen hebben opvattingen over wat onrechtvaardig is en wat rechtvaardig." Deze
opvattingen (interpretaties,
niet feiten) zijn het, die het leven voor de mens vergallen. De Heraclitische god is voorbij goed en kwaad. De God van Genesis echter is zich wel bewust van goed en kwaad:
"Voorts zeide Jahwe God: Zie, de mensch is aan een onzer gelijk geworden in kennis van goed en kwaad; indien hij nu maar niet zijn hand uitstrekt, ook van den levensboom neemt en, door daarvan te eten, eeuwig leeft! Daarom zond Jahwe God hem uit den hof van Eden weg" [3:22-23].