Mij is verzocht mijn visie op de verschillen tussen de Islam en het Humanisme te geven. Mijn eerste reactie daarop was:
De Islam is illiberaal en het humanisme pseudoliberaal. Het humanisme is dus niet consequent en de Islam wel. Het humanisme wil van twee walletjes eten.
Maar de Islam is natuurlijk niet altijd consequent. Er is ook "liberale" (pseudoliberale) Islam. Maar in theorie is hij consequent.
Het Humanisme is pseudoliberaal omdat het beweert geen God te hebben - en dus nihilistisch te zijn -, maar eigenlijk toch een God heeft. Zoals mijn (enige?) lezer schreef:
"Dat is interessant, wat ik er nu uithaal is dit: - De VK lezer gelooft dus toch in een God - en is net als de moslim - hij vind dat het beter 'is' als men in ZIJN god of absolute waarheid gelooft. De (fundamentalistische) moslim wil dat al het andere dan de Islam wordt verboden, de VK lezer wil dat al het andere dan hetgeen waarin hij gelooft wordt verboden. Dat is identiek."
Vanuit het perspectief van het ware - wetenschappelijke - liberalisme gezien zijn ze inderdaad identiek in dit opzicht. Maar ze zijn niet gelijkwaardig. Het Humanisme is, vanuit dat perspectief, verachtelijker dan de (strenge) Islam. Ter vergelijking:
"Men moet harder tegen Protestanten dan tegen Katholieken zijn, harder tegen liberale Protestanten dan tegen strenggelovige. Het misdadige [Verbrecherische] aan het Christen-zijn neemt in die mate toe, waarin men tot de wetenschap nadert. De misdadiger der misdadigers is bijgevolg de [Protestantse] filosoof."
[Nietzsche, De Antichristen, Wet tegen het Christendom.]
Dit verklaart zich als volgt. De Katholiek gelooft volledig in de Christelijke dogma's. De Protestant daarentegen emancipeert zich van het Vaticaan, en van de priester: hij gaat zelf "kritisch" de Bijbel lezen, en vindt daarin niets over het pausschap en aflaten etc. Hij bekritiseert het - Katholieke (letterlijk "algemene") - geloof dus met behulp van zijn kritisch vermogen, de rede. De rede is een typische troef van het Humanisme. Dit gelooft namelijk dat de rede in staat is, niet alleen om onware ideeën te ontkrachten, maar ook om ware ideeën te ontdekken! Het gelooft dat een "redelijk denkend mens" zal inzien dat vrede beter is dan oorlog, leven en laten leven beter dan leven en doen sterven, etc. Maar de rede alleen kan nooit een zin in het leven ontdekken, kan het leven nooit zin geven. En van een zinloos leven maakt het niet uit of het nu eindigt of eindeloos doorduurt...
Nietzsche noemt het Protestantisme elders in De Antichristen "de hemiplegia [verlamming van de hele linker- of rechterzijde van het lichaam] van het Christendom -
en van de rede". Dit wil zeggen dat de Protestant half Christelijk, half redelijk is, en deze eigenschappen elkaar verlamd houden. De rede van de Protestant is half verlamd door zijn totaal irrationele geloof in de wonderen uit de Bijbel (maagdelijke geboorte etc.), terwijl zijn Christendom half verlamd is door zijn rede, dat wil zeggen door zijn vermogen tot oorzakelijk denken (zijn inzicht dat aan zwangerschap noodzakelijkerwijs bevruchting vooraf gaat etc.). De - Protestantse - filosoof is hierom de grootste misdadiger, dat hij zijn rede in dienst stelt van het geloof: door bijvoorbeeld, als Kant, haar te gebruiken om haarzelf te bekritiseren (de grenzen van de menselijke rede te bepalen) en daarmee de mogelijkheid van een Christelijke God open te laten!
"De ware wereld, onbereikbaar, onbewijsbaar, onbeloofbaar, maar reeds als gedacht een troost, een verplichting, een imperatief.
(De oude zon in feite, maar door nevel en skepsis heen; de idee subliem geworden, bleek, Nordisch, Koningsbergs [i.e., Kantiaans].)"
[Nietzsche, Afgodenschemering, "Hoe de ware wereld uiteindelijk een fabel werd", 3.]
Maar
Nietzsche's filosoof is niet de beschermheer van zulke comforts!
"De ware wereld - onbereikbaar? In ieder geval onbereikt. En als onbereikt ook onbekend. Bijgevolg ook niet troostend, verlossend, verplichtend: waartoe zou iets onbekends ons kunnen verplichten?...
(Grauwe morgen. Het eerste gapen van de rede. Hanengekraai van het positivisme.)"
[ibid., 4.]