Nog maar een keer poëzie.
Ik schreef mijn laatste gedicht eind lente of begin zomer 2003. Dat was de eerste keer in tijden. Aangezien ik me het schrijven van dit gedicht nog redelijk goed herinner, zal ik dit als maatstaf nemen voor het schrijven van poëzie überhaupt.
Het uitgangspunt is, dat je iets te zeggen hebt. Als je niets te zeggen hebt en je gaat toch schrijven, dan noem ik dat lediggang. Zoals Nietzsche zegt, moet de pen, of liever gezegd de geest, naar het papier verlangen, en niet het papier naar de geest... Het uitgangspunt is inspiratie. Zij is de muze - zonder haar is de dichter niets...
De geïnspireerde toestand is een roes, een overgrenzende beweging - deze waanzin is de wijsheid van de muze. Binnen die beweging is er dan ruimte voor schranderheid, voor een beweging binnen de grenzen: hier kan de dichter zijn ideeën, zijn rationaliteit kwijt.
Het moge duidelijk zijn wat het resultaat is als de inspiratie ontbreekt - als er alleen sprake is van een beweging binnen de grenzen, alleen van rationaliteit: schaamteloze rijmelarij en gekunstel.
Die Liebe ist tot: die sie den Tod liebte.
's leb' nun die Liebe, die Liebe zum Leben.
Leb hoch, meine Göttin! Gattin meiner Hoffnung!
Mutter meiner ungebornen Kinder!
Dass du gebärst den Ersten mir,
Den, unsrer Liebe Kron', mein ersten Sohn!
Zur Ehre unsres Sohns spiel mir den ersten Ton,
Den Grundton unsres Lieds, des unsrer Liebe Lieds!
Denn müssen wir nicht singen, auf den Tod hin tanzen,
Um unsre Liebe geradlinig fortzupflanzen?
Het uitgangspunt is, dat je iets te zeggen hebt. Als je niets te zeggen hebt en je gaat toch schrijven, dan noem ik dat lediggang. Zoals Nietzsche zegt, moet de pen, of liever gezegd de geest, naar het papier verlangen, en niet het papier naar de geest... Het uitgangspunt is inspiratie. Zij is de muze - zonder haar is de dichter niets...
De geïnspireerde toestand is een roes, een overgrenzende beweging - deze waanzin is de wijsheid van de muze. Binnen die beweging is er dan ruimte voor schranderheid, voor een beweging binnen de grenzen: hier kan de dichter zijn ideeën, zijn rationaliteit kwijt.
Het moge duidelijk zijn wat het resultaat is als de inspiratie ontbreekt - als er alleen sprake is van een beweging binnen de grenzen, alleen van rationaliteit: schaamteloze rijmelarij en gekunstel.
Die Liebe ist tot: die sie den Tod liebte.
's leb' nun die Liebe, die Liebe zum Leben.
Leb hoch, meine Göttin! Gattin meiner Hoffnung!
Mutter meiner ungebornen Kinder!
Dass du gebärst den Ersten mir,
Den, unsrer Liebe Kron', mein ersten Sohn!
Zur Ehre unsres Sohns spiel mir den ersten Ton,
Den Grundton unsres Lieds, des unsrer Liebe Lieds!
Denn müssen wir nicht singen, auf den Tod hin tanzen,
Um unsre Liebe geradlinig fortzupflanzen?
10 Comments:
Ik ben eigenlijk wel een beetje oneerlijk, want dit Duitse gedicht is ten eerste niet mijn laatste, en bovendien is het begonnen met een idee, niet met een roes: het idee om, in de traditie van "God is dead" (Nietzsche), "Rock is dead" (Jim Morrison en Marilyn Manson), en "Pop is dead" (Radiohead), een gedicht te schrijven over "the death of love". Vandaar "de liefde is dood"; en vervolgens een variatie hierop, een taalgrapje, een woordspelletje: "zij die de dood liefhad". De liefde voor de dood is dood - lang leve de liefde, de liefde voor het leven! (In tegenstelling tot zulke schaamteloze rijm-kunstelaars, zijn mijn zinnen gewoonlijk niet dubbelzinnig: zo betekent "voor de dood" niet stiekem ook "vóór de dood", en "voor het leven" niet "voor het léven", als in "vrienden voor het leven".)
Ironisch genoeg - ik zal niet zeggen wat voor ironie - is dit idee - dat de liefde voor de dood dood is - mij uit het leven gegrepen. De romantiek is dood - lang leve het Dionysische!
Mijn laatste gedicht, waar ik het eerst over had, is overigens ook begonnen met een idee, hoewel het gebaseerd is op een ervaring, een ontmoeting met een muze, die mij danig geïnspireerd heeft.
"Aangezien ik me het schrijven van dit gedicht nog redelijk goed herinner, zal ik dit als maatstaf nemen voor het schrijven van poëzie überhaupt."... Een wonderlijke redenering! Als ik aan mag nemen dat je vaker dan eens per drie jaar overmand wordt door inspiratie en je sindsdien geen (of een enkel) gedicht geproduceerd hebt, ben je in mijn ogen geen dichter. De manier waarop een niet-dichter poezie vervaardigt als maatgevend beschouwen voor hoe dichters 'moeten' dichten snijdt geen hout natuurlijk. Maar laten we je 'gelegenheidsdichter' noemen en de gelegenheid in kwestie nader onderzoeken:
Het 'uitgangspunt is inspiratie' en binnen de 'geinspireerde toestand', binnen 'de grenzen' kan de dichter 'zijn rationaliteit kwijt'. Waaruit bestond nu jouw 'roes'? Een uiterst klinische, bij uitstek rationele overweging, zoals je overigens zelf in je eerste commentaar al aanhaalt. Aangezien hier een niet onaardig gedicht het gevolg van is, heb ik daar geen problemen mee. Wonderlijk blijft wel dat je je eigen redenering zelf zo hard onderuithaalt.
Maar laten we de grenzen van het begrip 'inspiratie' wat oprekken. In sommige gevallen zul je, als kunstenaar, inderdaad door de muze bij de keel gegrepen worden. In andere gevallen, waarvan jouw gedicht zowel als enige mijner gedichten getuigen, zul je een meer rationeel, al meer uitgewerkt idee hebben waarmee je iets 'creatiefs' gaat doen, met evenzeer een gedicht als eindresultaat.
In welke volgorde het 'rationele' en het 'geinspireerde' plaatshebben kan wel interessant zijn, maar is m.i. geen eis die de dichter opgelegd dient te worden. Dit natuurlijk op voorwaarde dat het ontstane gedicht de moeite waard is.
Wat mij dwarszit is dat je de 'regels' waartegen je eigen gedicht zondigt, op basis van datzelfde gedicht als 'maatstaf' neemt voor poezie in het algemeen. Opnieuw een welhaast religieus dogma dus. Dogma's zijn in mijn ogen in het dagelijks leven al weinig zinvol, in de kunst zijn zij een aan inspiratie volslagen tegengestelde kracht. De conceptie van een kunstwerk is altijd een bepaalde rekensom van inspiratie en transpiratie. Bepaalde uitkomsten van deze rekensom bij voorbaat ongeldig verklaren kan alleen maar uitmonden in een kwalitatief lager kunstwerk, omdat juist dan de rationaliteit -en wel wat ik als de 'verkeerde', aan goede kunst volstrekt vreemde rationaliteit beschouw- de overhand krijgt. Een scheppend kunstenaar die zijn 'schaamte' al tijdens de schepping als uitgangspunt neemt, neemt zichzelf noch zijn kunst serieus.
Tot slot je grootste 'faux pas': Hoe kun jij iets zeggen over andermans inspiratie? Je kan over een gedicht zeggen dat het 'geen geinspireerde indruk maakt' en je kunt iets zegen over in hoeverre mijn gedichten jou inspireren. Maar hoe weet je of er bij mij aldanniet sprake is geweest van inspiratie? Ik kan je voor elk van mijn gedichten de inspiratie(s) noemen maar met in gedachten de enorme weerstand die elke nadere verklaring van poezie bij je oproept kan ik dat denk ik beter nalaten.
Wel wil ik zeggen dat elk van mijn gedichten ontstaat uit een (soms rationele) 'ingeving'. Er is altijd een bepaalde noodzaak, een bepaalde urgentie die mij noopt iets te schrijven.
De gedichten die 'Noten' halen, zijn de gedichten die het, als resultaat van deze urgentie, m.i. waard zijn te worden gelezen. Uit de reacties die ik krijg, kan ik opmaken dat verschillende mensen verschillende gedichten mooi en/of goed vinden.
Ik vind het prima als ook jij sommige gedichten mooier/beter dan andere vind maar geloof niet dat je inschatting van mijn mate van inspiratie, grondeloos als ze blijkt, voor mij aanleiding is om je (gebrek aan) waardering serieus te nemen.
Om een laatste maal jou aan te halen: 'Het uitgangspunt is dat je iets te zeggen hebt'. Dat heb ik. In hoeverre jij je kunt vinden in wat ik zeg, in hoeverre het gezegde in jouw ogen waardevol is, is uiteraard aan jou. Zoals het aan mij is om te zeggen wat ik zeg, uiteraard zonder 'schaamte'.
Wat ik zeg en onder welke voorwaarden is uiteraard niet aan jou. Zeker niet als de door jouw gestelde voorwaarden (mate van inspiratie) door jou niet zijn na te gaan.
V.
"Een wonderlijke redenering!"
Wat ik er niet bij zei was dat het schrijven van dat gedicht representatief is voor hoe ik überhaupt gedichten schrijf. Bovendien geloof ik, om met Daniel Conway te spreken, dat "[t]he outward, public expressions of artistic creation may vary from epoch to epoch, but the 'physiological' preconditions of art remain the same." [Love's labor's lost, in Nietzsche, philosophy and the arts, Cambridge University Press.]
"Als ik aan mag nemen dat je vaker dan eens per drie jaar overmand wordt door inspiratie en je sindsdien geen (of een enkel) gedicht geproduceerd hebt, ben je in mijn ogen geen dichter."
Dat vind ik weer een wonderlijke redenering! - Het woord "overmand" is mooi, niet in het minst omdat dit veel lijkt op "overman", een Engelse vertaling van het woord "Übermensch";
"Waar is toch de bliksem - opdat die U met zijn tong likke? Waar is de waanzin, die in U geënt moet worden? Ziet, ik leer U den Uebermensch: hij is die bliksem, hij is deze waanzin!"
[Aldus sprak Zarathoestra, Zarathoestra's Voorrede, 3.]
In de artistieke creatie ben ik verheven en opgeheven: dan ga ik mezelf te boven, ben een bovenmenselijke versie van mezelf.
Is een dichter iemand die in deze staat of ecstase gedichten schrijft? In dat geval ben ik inderdaad een gelegenheidsdichter. Ik zie mijn vroegere (lyrische) dichterschap als een Vorstufe (eerste stadium) van mijn filosoof-zijn.
"Waaruit bestond nu jouw 'roes'? Een uiterst klinische, bij uitstek rationele overweging, zoals je overigens zelf in je eerste commentaar al aanhaalt."
Als ik "klinisch" opzoek in mijn woordenboek geeft dit, naast "op een kliniek betrekking hebbend" de betekenis "kil". Kil gaat misschien wat ver, maar koel was het zeker: het is een Apollinisch, geen Dionysisch gedicht (hoewel de inhoud Dionysisch is). Het is in ieder geval een nobel gedicht: er is geen sprake van heat. Toch is het een warmbloedig wezen, dat hier koel is en blijven wil. Er zit veel "vrolijke boosheid", boosaardigheid, in deze geestestoestand: misschien is dit zelfs zijn essentie. Neem bijvoorbeeld het gedicht waar ik het eigenlijk over had:
De dood komt aangerend en kijkt verwilderd om zich heen.
Het lijkt alsof ze iemand zoekt, die hier had moeten zijn.
Dan vindt haar blik de jouwe, en ze valt je om de hals.
Je slaat je armen om haar heen en tilt haar in de lucht.
Ik noemde dit niet voor niets "mijn meest boosaardige geesteskind", niet lang nadat ik het had geschreven. (Ik heb overigens de - dichterlijke? - vrijheid genomen "de dood" vrouwelijk te maken: ik zie mij hiertoe geoorloofd, aangezien het Nederlands, volgens een docent Grieks aan de UvA, alleen nog de- en hetwoorden kent...) Het heeft overigens alles te maken met mijn Duitse gedicht, omdat het meisje in kwestie de liefde-voor-de-dood zelve is: zij wil het liefst bij God zijn, in de hemel - en "het verlangen naar een unio mystica met God is het verlangen van de Boeddist in 't Niets, Nirvâna - en niet meer!" [Nietzsche].
"Wat mij dwarszit is dat je de 'regels' waartegen je eigen gedicht zondigt, op basis van datzelfde gedicht als 'maatstaf' neemt voor poezie in het algemeen."
Dat doe ik niet, want het gedicht waar ik vanuitging is "De dood", niet "Die Liebe ist tot". Het laatstgenoemde is inderdaad de uitwerking van een idee (een behoorlijk irrationeel idee, lijkt mij - dat de liefde dood is) en tegelijk een penoefening in het Duits. Het is dus inderdaad een geval van een idee waarmee ik iets creatiefs heb gedaan. Waarom ik daarmee mijn post afsloot? Misschien uit ironie, als zelfspot, als filosofische reminder van het feit dat het bestaan paradoxaal is - dat de denker, als hij ver genoeg doordenkt, het altijd bij het verkeerde eind heeft.
Wat je inspiratie betreft: alle menselijke handelingen zijn natuurlijk in meerdere of mindere mate geïnspireerd. Maar de mate van inspiratie is wel degelijk na te gaan: het is deze namelijk, die zich in de creatie wil uitdrukken. Vooral het wijduitgespannen metrum is, in de dichtkunst, het teken ervan, dat er een grote hoeveelheid energie gespendeerd is. De kwaliteit, de hoedanigheid van deze energie is niet het wezenlijke, of liever: de kwaliteit is een functie van de kwantiteit. Als een grote hoeveelheid energie zich in een gedicht ontlaadt, zullen de versregels onder grote druk uit 's dichters pen stromen; hij zal dan niet de kans hebben ieder woordje te wikken en te wegen, kleine taalgrapjes uit te halen etc., omdat ieder woord hem zich zonder dubbelzinnigheid aanbiedt, en hij een gegeven paard niet in de bek kijkt.
Je mooiste, of je enige mooie, noten, vindt ik "Schroom" en "Taalkunde", en dan voornamelijk hoe deze eindigen: daar komt uiteindelijk toch de energie nog tot uitbarsting, daar wordt de rem toch nog even van de tuinslang afgehaald (als je begrijpt wat ik bedoel).
Ollie B. Bommel
Enkele opmerkingen:
Dat ik je niet als dichter beschouw, hoewel je er enig talent voor hebt, komt voort uit het feit dat zoals gezegd de Muze jou met haar inblazingen doorgaans verleidt tot het produceren van anderssoortige, in de regel non-fictionele teksten. NB het woord 'fictie' duidt hier niet op (verondersteld) waarheidsgehalte maar op wat ik de 'aard' van de tekst zou noemen: Jij schrijft doorgaans verhandelingen die vanwege hun voorkomen door lezers ervaren worden als 'non-fictie', mijn teksten zullen op basis van hetzelfde eerder als fictie bestempeld worden.
Je vertoont dus de neiging om met je inspiratie andere dingen te doen dan dichten. Ware je een ware dichter geweest dan had je vaker de roeping gehad om gedichten te schrijven, danwel, als die roeping frequenter voorkomt dan uit de omvang van je oeuvre blijkt, had je er vaker gehoor aan gegeven.
Een dichter is, om jouw woorden aan te halen, dus in elk geval iemand voor wie de geinspireerde 'staat' of 'extase' in principe uitmondt in het vervaardigen van gedichten. Om (overigens noch om [jouw] non-fictionele geschriften als 'lager' te beschouwen dan [mijn of andermans] fictie, noch om iets af te doen aan dat het filosoof zijn een ambacht is, zozeer als het dichter zijn dat is.) een vergelijking te trekken: Zij die uit een homp klei (verdienstelijke) sculpturen maken noemen we 'beeldend kunstenaar'. Zij die er bakstenen van bakken noemen we, ehrmm, steenbakker...
Hiermee samen hangt mijn tweede reden om je geen dichter te noemen: Dichten is (m.i.) niet alleen een kwestie van er aanleg voor hebben, maar ook een 'vak', je moet het je eigen maken. Om iets je eigen te maken moet je, hoe getalenteerd je ook bent, het regelmatig oefenen. Dit doe jij niet. Het aantal 'gelegenheden' is blijkbaar nogal beperkt gebleven. Om op basis van je beperkte ervaring in deze iets te zeggen over het proces van dichten (of zelfs hoe het zou moeten of nog erger, NIET zou moeten) lijkt me geen goed idee. Uiteraard mag je over het resultaat (het gedicht dus) je mening hebben maar dan lijkt me je mening meer een uiting van een bepaalde smaak dan een onderbouwd betoog over hoe gedichten 'horen' te zijn geconcipieerd.
Je antwoord op mijn aantijging "Wat mij dwarszit is dat je de 'regels' waartegen je eigen gedicht zondigt, op basis van datzelfde gedicht als 'maatstaf' neemt voor poezie in het algemeen." doet mij vermoeden dat wat ik hier bedoelde (voor jou en/of in het algemeen) niet duidelijk is. Wat ik wil zeggen zijn twee dingen: 1) Je theoretische regels zijn in strijd met de praktijk van in elk geval dit gedicht. Als je andere gedichten hebt geschreven die de 'regel' wel onderschrijven is dat nog steeds geen aanleiding om de regel als REGEL te beschouwen.
2) Ik kan je post niet anders lezen dan dat wat je schrijft niet alleen al je eigen poezie, maar alle poezie door eenieder geproduceerd betreft. Zoals gezegd lijkt me een enkel gedicht, daarbij afkomstig van een ongeoefende dichtershand, 'als maatstaf (...) voor het schrijven van poezie ueberhaupt' niet geschikt.
Over 'klinisch': Een 'klinische overweging' is (ook volgens de betere woordenboeken) een overweging op basis van uitsluitend rationele argumenten. Inspiratie lijkt me geen rationeel argument. 'Kil' lijkt me inderdaad te sterk: Je ideeen waren niet slecht, integendeel, wel interessant zelfs, maar het waren rationele overwegingen.
Je behandeling van het (mooie!) gedicht wat je 'eigenlijk bedoelde' en het gedicht zelf zijn om een aantal redenen interessant.
Juist omdAt 'dood' 'volgens het woordenboek' mannelijk is, wordt de lezer in eerste instantie a.h.w. 'gedwongen' de 'zij' in de laatste drie regels NIET gelijk te stellen aan 'de dood' in regel 1. Uit de context blijkt natuurlijk zonneklaar dat 'zij' wel degelijk 'de dood' is, of op zijn minst KAN zijn. Het door de 'auteur' beschouwen van de dood als vrouw EN van ZOWEL vrouw als dood als iets dat te omhelzen is zorgt voor een functionele, iets toevoegende meerduidigheid. Deze ambiguiteit, de manier waarop gedichten je dwingen meerdere mogelijkheden niet alleen te overwegen maar daadwerkelijk te KIEZEN, door mij zo hartstochtelijk bemind, is de reden waarom dit een goed gedicht is. De ambiguiteit maar ook de manier van kijken en formuleringen van de auteur, die van de opzich niet schokkende stelling dat dood en vrouw enige overeenkomsten hebben iets lezenswaardigs maakt, verlenen het gedicht haar danwel zijn meerwaarde. En dat terwijl (laten we welwezen) jouw 'dichterlijke vrijheid' op geen enkele wijze iets anders is dan (mijn) 'schaamteloze rijm-kunstelarij'. Beiden hebben als Functie meerduidig te zijn, tenzij je wilt volhouden dat je slechts een taalfout hebt gemaakt waarbij je je maar neergelegd hebt. Maar zelfs die redenering moet verworpen worden: Bij het lezen en interpreteren van een gedicht moet de lezer roeien met de riemen die hij heeft: Je hebt 'het woordenboek' (de verzameling taalregels) en het gedicht zelf. Als de dichter wil dat er staat wat er staat en dat de lezer alleen lEEst wat er staat, zal hij zich aan het woordenboek moeten houden.
Stomtoevallig trouwens schreef ik vanochtend een gedicht ('Zonsondergang') waarin ik niet alleen in wezen dezelfde thematiek behandel, maar ook een zelfde soort 'probleem' onder handen had: Volgens dat vervloekte woordenboek is ook 'zon' mannelijk. Hoe ik dat opgelost heb moet je maar lezen...
Bij je redenering over de aldanniet door de lezer te traceren (mate van) inspiratie: Als ik je goed begrijp is de mate waarin het metrum geeerbiedigd wordt in jouw ogen een maat voor de inspiratie die aan een gedicht ten grondslag ligt? In mijn ogen is het metrum JUIST een keurslijf, preciezer nog: Een dwangbuis. Het is bij uitstek een stijlmiddel dat dwingt tot puzzelen, tot 'rijm-kunstelarij'. Het staccato dat aan de meeste metra inherrent is, kan indien door daarin vaardige dichters gehanteerd inderdaad een gedicht opleveren dat (in elk geval daarom) bewondering opwekt.
Door minder dichters of dichters die het metrum niet tot in de puntjes beheersen mag het m.i. eigenlijk alleen van stal gehaald worden als het gebruik ervan verdedigd kan worden: Het repeterende, drammende effect waarin een strak metrum resulteert moet een meerwaarde verlenen aan het gedicht zoals dat zich uit de inhoud ervan openbaart. Het anderzins vasthouden aan het gebruik van metrum is een rem op de inspiratie: Het is even springen en terwijl een zachte landing verzekerd is op het hoogste punt 'ik vlieg!' roepen.
Tot slot en aansluitend iets over je prijzen van twee van mijn gedichten, zeker gedichten waar ik bovengemiddeld trots op ben, maar wellicht om iets andere redenen dan die jij aandraagt voor jouw waardering. De 'ontlading' aan het einde van beide gedichten wordt mogelijk gemaakt door het (in ruime mate) 'geladen' zijn op dat moment. Om een vulgaire vergelijking te trekken: Bij de eerste opwinding onmiddelijk klaarkomen is stukken minder bevredigend dan ejaculatie als daadwerkelijk hoogtepunt van een verzorgd opgebouwde toename in opwinding is. De opbouw van beide gedichten zorgt juist VANWEGE het contrast met de beide slotpassages voor de werking van de gedichten. Als ze alleen maar eenduidig op te vatten zoetigheden bevat hadden waren ze natuurlijk van of zelfs onder het niveau van (John Ewbank bij monde van) Marco Borsato geweest.
Er is echter nog iets meer aan de hand: Hoewel jij door de slotregels blijkbaar 'gerustgesteld' wordt, is dat wel jouw keuze: je WILT gerustgesteld worden. Je accepteert de lezing die een 'happy end' vormt en negeert dat ook in beide slotpassages bepaald geen sprake is van verlossing zonder meer. Ik 'durf' zulke eindes neer te pennen vanwege het genoemde contrast, maar zeker ook omdat in beide passages de spanning alleen schijnbaar wordt opgelost. Voor mij des te bevredigender is het gevoel dat de verzameling van lezingen niet alleen binnen het gedicht 'klopt', maar ook klopt met wat ik over mijn (relatie tot de) inspiratiebron(nen) 'in real life' kwijt wilde.
Als allerlaatste, maar zeker niet minste: Laat niet het misverstand bestaan dat ik met het woordenboek (dat ik niet bezit) in de hand op basis van niets ga zitten puzzelen tot ik een bepaald hoopje woorden heb dat een aantal dingen kan betekenen. De conceptie mijner gedichten begint bijna altijd met een stroom woorden die in feite in 1 keer naar buiten komen met als gevolg het rudimentaire gedicht. Pas daarNA ga ik schaven en schuiven, tot het resultaat mij dermate zint om het 'af' te verklaren. Je kunt dit puzzelen als rationeel, inspiratieloos gekunstel zien. Voor mij zorgt het echter juist voor een 'eerlijker' weergave van (in dit geval mijn) emoties: Emoties ZIJN irrationeel en emoties ZIJN ambigu. Die aspecten wil ik vangen. Maar als emoties vlinders zijn, wil ik ze niet met een naald op het bord van een metrum vastspietsen, maar juist in de gelegenheid stellen binnen mijn gedicht te blijven rondfladderen, zoals ze dat in onze hoofden ook kunnen.
V.
1.
Ik denk niet dat dichterschap iets met het schrijven van gedichten te maken heeft.
"Een dichter is, om jouw woorden aan te halen, dus in elk geval iemand voor wie de geinspireerde 'staat' of 'extase' in principe uitmondt in het vervaardigen van gedichten."
Dat is dus niet zo. Heb ik dat gezegd? - Nee, ik heb het me afgevraagd. Het was geen retorische vraag.
2.
"Dichten is (m.i.) niet alleen een kwestie van er aanleg voor hebben, maar ook een 'vak', je moet het je eigen maken. Om iets je eigen te maken moet je, hoe getalenteerd je ook bent, het regelmatig oefenen. Dit doe jij niet."
Misschien heb ik het me al eigen gemaakt. In het verleden heb ik immers bijzonder veel geoefend, toen ik nog een lyrisch-dichterschap ambiëerde. Zoiets verleer je niet.
3.
"Om op basis van je beperkte ervaring in deze iets te zeggen over het proces van dichten (of zelfs hoe het zou moeten of nog erger, NIET zou moeten) lijkt me geen goed idee."
Hahaha. En jij was verbaasd dat mensen jou arrogant vonden? "Arrogant? Moi?!!" Ik denk dat ik als geen ander ervaring heb met de geïnspireerde staat, de staat waarin je, om met Nietzsche te spreken, "volledig met de Oer-Ene, met zijn smart en tegenspraak, één geworden" bent. Dit moet je kennen, om te weten wat ik bedoel. Maar ik heb het hier, zoals gezegd, over de lyrische dichtkunst.
Wat "smaak" betreft luidt mijn kernspreuk: Dat smaken verschillen valt niet te betwisten!... Hiermee bedoel ik dat er over smaak zeker wel te twisten valt, en met name over goede en slechte smaak. Smaken zijn, net zo min als mensen, gelijkwaardig, en bestaat er een natuurlijke rangorde. Deze rangorde, deze natuurlijke ongelijkheid in waarde, is gebaseerd op de ongelijkheid in macht van de mensen van wie de smaak is.
"De voorname kaste was in den beginne immer de barbarenkaste: hun overwicht lag niet zozeer in de lichamelijke kracht, maar in de psychische - het waren de volledigere mensen (wat in iedere fase ook zoveel betekent als 'de volledigere beesten' -)."
[Nietzsche, Voorbij goed en kwaad, paragraaf 257.]
4.
"Zoals gezegd lijkt me een enkel gedicht, daarbij afkomstig van een ongeoefende dichtershand, 'als maatstaf (...) voor het schrijven van poezie ueberhaupt' niet geschikt."
Sorry? - Maar misschien is hier Roland Holst's gezegde van toepassing:
"Een zwak dichter kan zich veel spontaner en dichterlijker voordoen dan een sterk dichter."
[Kort.]
De vraag is dan, op wie van ons twee dit slaat...
5.
"Juist omdAt 'dood' 'volgens het woordenboek' mannelijk is, wordt de lezer in eerste instantie a.h.w. 'gedwongen' de 'zij' in de laatste drie regels NIET gelijk te stellen aan 'de dood' in regel 1. Uit de context blijkt natuurlijk zonneklaar dat 'zij' wel degelijk 'de dood' is, of op zijn minst KAN zijn."
Nee, moet zijn. Ik heb echt een grote hekel aan dit soort vermeende "ambiguïteit", die in de meeste gevallen een kwestie zijn van slecht lezen. Het "ze" in de tweede regel moet ergens op terugslaan, en kan nergens anders op terugslaan dan op "de dood".
Ik heb geen taalfout gemaakt, ik wist donders goed dat "de dood" mannelijk is (der Tod). Ik heb dus expres de dood als vrouwelijk behandeld, en dat is wel degelijk dichterlijke vrijheid (een dichterlijk vergrijp).
Wat metrum betreft: in dit geval was het metrum perfect gekozen, als uitdrukking van het rennen: ka-klop ka-klop ka-klop ka-klop ka-klop ka-klop ka-klop.
John Milton zegt hetzelfde als jij maar dan omgekeerd:
"Rhyme [is] no necessary Adjunct or true Ornament of Poem or good Verse, in longer Works especially, but the Invention of a barbarous Age, to set off wretched matter and lame Meter; grac't indeed since by the use of some famous modern Poets, carried away by Custom, but much to their own vexation, hindrance, and constraint to express many things otherwise, and for the most part worse than else they would have exprest them. Not without cause therefore some both Italian and Spanish Poets of prime note have rejected Rhyme both in longer and shorter Works, as have also long since our best English Tragedies, as a thing of itself, to all judicious ears, trivial and of no true musical delight; which consists only in apt Numbers, fit quantity of Syllables, and the sense variously drawn out from one Verse into another, not in the jingling sounds of like endings, a fault avoided by the learned Ancients both in Poetry and all good Oratory."
[Paradise Lost, "The Verse".]
Hoe Nobel! En hoe goed geschreven!
Geestelijk wel-zijn, in de volle betekenis van het woord, laat zich niet afmeten aan rijm of geen rijm; wel aan ritme of geen (goed) ritme: de gezonde geest wil dansen!
Je opmerking over de spanningsopbouw van "Schroom" en die andere slaat de spijker op zijn kop, een goeie beeldspraak ook; ik had dat echter wel al ingezien, hoor:) Ik denk alleen dat dit niet moet worden verward met frustratie die tot een uitbarsting leidt.
Als laatste: je emoties worden mijns inziens even goed uitgedrukt door (de betekenis van) je woorden als door het ritme waarin ze naar buiten komen. Ik denk dan ook eerder dat je verzen gedood worden door disintegratie dan door spietsing op een metrum. Nogmaals: de mate van inspiratie is voor mij belangrijker dan de aard ervan (als daar al een verschil tussen is); en deze wordt eerder door het ritme van je zinnen dan de strekking van je woorden weergegeven (ik ben bijvoorbeeld in mijn latere nummers op de eerste plaats een ritmisch kunstenaar).
Correctie 1:
"Smaken zijn, net zo min als mensen, gelijkwaardig, en [net als tussen mensen] bestaat er [tussen hen] een natuurlijke rangorde."
Correctie 2:
"Ik heb echt een grote hekel aan dit soort vermeende "ambiguïteit", die in de meeste gevallen een kwestie zijn van slecht lezen."
Ik bedoelde hier kennelijk "ambiguïteiten" te schrijven.
6.
Het lijkt erop dat je ideeën rationeel acht. Echter, ideeën zijn juist niet rationeel. Mijn idee om een (al dan niet lyrisch) gedicht met het thema "love is dead" te maken, was een wil - en willen is bui uitstek irrationeel. Zoals Blake zegt:
"This is shewn in the Gospel [...], that Reason may have Ideas to build on, the Jehovah of the Bible being no other than he who dwells in flaming fire."
[The Marriage of Heaven and Hell.]
Aldus is iedere ware dichter, of hij het nu weet of niet, "of the Devil's party".
Ware inspiratie is een mystieke ervaring.
Dan in die volgorde:
1) Jou aanhalen deed ik in de termen die tussen aanhalingstekens staan. De conclusie is vanzelfsprekend de mijne.
2) Ik zal van je aannemen dat je veel geoefend hebt. Zo heb ik in het verleden veel gevoetbald. Toch heeft de bondscoach me nog niet gebeld. Veel geoefend hebben is -wellicht soms helaas- iets anders dan je iets eigen gemaakt hebben. Het eerste is slechts (een noodzakelijke) voorwaarde voor het tweede.
Zoals gezegd is naast oefening ook talent onontbeerlijk. Ik kan echt voor geen meter voetballen. Jij hebt beduidend meer talent voor dichten. Alleen heeft dit (voorzover bekend althans) niet geleid tot meer dan een enkel (geslaagd) gedicht.
3)Als voor jou mijn vermeende arrogantie uit dit citaat blijkt, kan het niet anders dan je van een foutieve premisse uitgaat: Dat ik mijzelf als een dermate geslaagd dichter zou beschouwen dat een enkel gedicht van mIJn hand wEl de poetische 'wetten' zou bepalen. Niets is minder waar. Ik heb als dichter nog veel te leren en bovendien ben ik verstandig genoeg om mijn poezie als normerend voor poezie te beschouwen. Want dat is waar voor mij de handschoen wringt: Ware jouw these geweest dat je gedicht een goede indruk geeft van waaraan jouw poezie moet voldoen om in jouw ogen geslaagd te zijn dan had ik daar vrede mee kunnen hebben. Het idee dat een aardig (of voor mijn part een superieur) gedicht als maatstaf kan dienen voor (niet jouw maar) DE poezie is zonder meer ridicuul. Arrogant is een ander woord voor hetzelfde. Volgens mij is arrogantie gelijk te stellen aan het niet twijfelen aan niet zonder meer vaststaande dingen. Het volharden in een standpunt ten faveure van iets zeker (denken te) weten, ten koste van de twijfel die onontbeerlijk is om tot een conclusie van enige waarde te komen. Ik vraag me af voor welk van ons dit opgaat. Laat ik zeggen dat ik het klaarspeel te twijfelen ook aan dingen die onomstotelijk vaststaan. Deze (overigens bepaald onhandige) karaktertrek lijkt me niet met arrogantie te rijmen.
Als trouwens de kwaliteit van smaak bepaald wordt door de mate van macht (op welk terrein dan ook)die degene met de smaak in kwestie bezit dan zijn ons beider smaken uiteraard volstrekt smakeloos.
4)Ook ik zal in herhaling vallen. Ja, een 'ongeoefende dichtershand'. Hierbij de aanvullende opmerking dat poezie bij uitstek een tak van sport is waarin leeftijd een rol in de kwaliteit speelt zoals bij bijvoorbeeld kaas en wijn de ouderdom van belang is. De poezie die jij nu zou schrijven (maar dus niet schrijft) is hierdoor bijna per definitie beter dan die uit de tijd dat je veel oefende. De poezie die ik op die leeftijd schreef kon (op een enkele uitzondering na) eigenlijk alleen mijn toenmalige lief bekoren en die had laten we zeggen andere overwegingen dan objectief esthetische.
In het citaat van Roland Holst lijkt me het woord 'voordoen' het meest relevante. In het citaat van mij is het niet-gecursiveerde het meest relevante. Zeker zonder het gecursiveerde lijkt mij dit een moeilijk aan te vechten stelling maar wellicht wil je nog een poging wagen?
5)Het 'ze' in de tweede regel hoeft nergens op terug te slaan. De opbouw van je gedicht maakt het buitengewoon aannemelijk dat 'ze' op 'dood' terugslaat. Dit is echter 'onmogelijk' vanwege het geslacht van 'dood'. Het missen van deze ambiguiteit (of 'paradox' als dat voor jou minder aanstootgevend is) kan slechts een gevolg zijn van 'slecht lezen'. Als de tweeslachtigheid (sic) niet in de bedoeling van de schrijver lag, moet de lezer haar maar als een 'happy accident' beschouwen. Aangezien je wel degelijk deze bedoeling had is de ambiguiteit door jou bewust aangebracht, hetgeen het feit dat je niet van ambiguiteit houdt wel vervelend maakt voor je.
Wat metrum betreft: Zij/de Dood komt inderdaad 'aangalloperen'. De werkelijk virtuoze 'metristen' (Gerrit Achterberg lijkt me hier wel een naam om te noemen) zouden iets met 'verwilderd' gedaan hebben. Je 'perfecte' metrum suggereert harmonie. De inhoud van je gedicht suggereert op z'n minst enkele dissonantie. Een tweede en laatste opmerking over het metrum, gevoed door je dansmetafoor: Een geoefend danser kan met een zekere schoonheid een standaard vier- of driekwartsmaat van beelden voorzien. Een virtuoos danser kan ditzelfde met breakbeats of andere 'moeilijke' maatsoorten.
V.
Vincents laatste reactie is mij blijkbaar ontgaan. Ik ga nu niet meer direct op hem reageren, want dat zou oneerlijk zijn, maar ik kan er nog wel wat dingen over zeggen.
"Ik zal van je aannemen dat je veel geoefend hebt. Zo heb ik in het verleden veel gevoetbald. Toch heeft de bondscoach me nog niet gebeld. Veel geoefend hebben is -wellicht soms helaas- iets anders dan je iets eigen gemaakt hebben. Het eerste is slechts (een noodzakelijke) voorwaarde voor het tweede.
Zoals gezegd is naast oefening ook talent onontbeerlijk. Ik kan echt voor geen meter voetballen. Jij hebt beduidend meer talent voor dichten. Alleen heeft dit (voorzover bekend althans) niet geleid tot meer dan een enkel (geslaagd) gedicht."
Ik heb vele gedichten geschreven. Kennelijk kent Vincent daar weinig van (die hij geslaagd vindt).
"Als trouwens de kwaliteit van smaak bepaald wordt door de mate van macht (op welk terrein dan ook)die degene met de smaak in kwestie bezit dan zijn ons beider smaken uiteraard volstrekt smakeloos."
Kennelijk acht Vincent zichzelf en mij volstrekt machteloos.
"Het 'ze' in de tweede regel hoeft nergens op terug te slaan."
Dat is dan wel heel lelijk, of, misschien, heel "dichterlijk" ("gecultiveerd").
"De opbouw van je gedicht maakt het buitengewoon aannemelijk dat 'ze' op 'dood' terugslaat. Dit is echter 'onmogelijk' vanwege het geslacht van 'dood'."
Zoals ik al zei hebben woorden in het Nederlands geen vast geslacht meer; er zijn alleen nog de- en het-woorden... "De zon" is trouwens vrouwelijk, want het is "die Sonne".
"Het missen van deze ambiguiteit (of 'paradox' als dat voor jou minder aanstootgevend is) kan slechts een gevolg zijn van 'slecht lezen'. Als de tweeslachtigheid (sic) niet in de bedoeling van de schrijver lag, moet de lezer haar maar als een 'happy accident' beschouwen. Aangezien je wel degelijk deze bedoeling had is de ambiguiteit door jou bewust aangebracht, hetgeen het feit dat je niet van ambiguiteit houdt wel vervelend maakt voor je."
Dit is niet de eerste keer dat Vincent mij vertelt wat ik bedoeld moet hebben.
Maar wat ik eigenlijk wou zeggen is dit: dat ik het in mijn oorspronkelijk post over "De dood" en niet over "De liefde is dood" had.
Post a Comment
Subscribe to Post Comments [Atom]
<< Home