Onlangs schreef ik het volgende op een Nietzscheforum:
I recently started to study Heidegger and, if I have understood him correctly, I think we might make the following revaluation in our thinking about the Superman [Übermensch]. Let us suppose my aim is to be a Superman, in the qualitative sense. I am no Superman yet, I am still human, all too human [menselijk, al te menselijk], but I'm doing everything in my power to become a Superman rather than a last man. This means I am becoming a Superman, even if I still have a very long way to go and will perhaps not attain actual supermanhood in my lifetime. I am becoming a Superman, which means I am a becoming Superman! I am in the process of becoming a Superman, I am a Superman in progress, like a sculpture which has not yet been finished or is even only just begun (still resembles a block of marble rather than a statue). So being a companion or forerunner of the Superman amounts to being in a preliminary stage of supermanhood, which is nonetheless already a stage of supermanhood!
12 Comments:
Er zit een flaw in mijn redenering, namelijk dat ik, ook al doe ik alles wat in mijn macht ligt om tot een Übermensch te worden in plaats van tot een laatste mens, ik desalniettemin nog tot een laatste mens kan worden. Maar goed: als we er even vanuitgaan dat ik inderdaad tot een Übermensch wordt, dan gaat mijn redenering op en kan ik van een Übermensch-worden tot een Übermensch-in-wording transfigureren.
Wat de Übermensch en de laatste mens betreft, daarin deed ik onlangs nog een verrassende ontdekking. Ik vertaal:
"De ene beweging is onvoorwaardelijk de nivellering van de mensheid, grote mierennesten enz.
De andere beweging, mijn beweging, is omgekeerd de verscherping van alle tegenstellingen en kloven, uit-de-weg-ruiming der gelijkheid, het scheppen van overmachtige mensen.
Gene brengt de laatste mens voort, mijn beweging de Übermensch. Het is volstrekt niet het doel, de laatstgenoemden als de heren van de eerstgenoemden op te vatten, maar er zullen twee soorten naast elkaar bestaan, - zoveel mogelijk gescheiden; de ene [soort] zoals de Epicureïsche goden zich om de andere niet bekommerend."
[Nietzsche, Nachlass.]
De mens is volgens Nietzsche "het nog niet vaststaande dier". In de voorrede van Also sprach Zarathustra beschrijft hij de mens als "een koord, geknoopt tussen dier en Übermensch". Als we dit vertalen naar Heidegger kunnen we zeggen dat de mens in een wordingsproces zit van het vastgewordene als iets verstards - het diergewordene, in zijn geval het homo-sapiens-sapiens-gewordene - tot het vastgemaakte. Dit "vastgemaakte" kan in het geval van de mens twee dingen zijn: het Übermensch-gemaakte en het laatste-mens-gemaakte. Het laatste-mens-gemaakte is in wezen niet beter dan het vastgewordene als iets verstards. Het is zelfs een soort achteruitgang, namelijk van de mens als het nog niet vastgestelde dier tot de mens als gewoon nog een vastgesteld dier. Aldus zegt Zarathustra:
"gij wilt [...] liever nog tot het dier teruggaan, dan de mens overwinnen?"
[Voorrede, 3.]
De mens als koord tussen dier en Übermensch is dus superieur aan de mens als vastgesteld dier, aan "de laatste mens". Beter een wordende Übermensch, dan een zijnde laatste mens!
je zou dan het zijnd - worden zijn, toch?
Het wordend zijnde zijnde de Ubermensch.
Ik snap alleen niet hoe Heidegger ziet dat het nog niet vastgemaakte (de nog-niet-Uebermenschs) zijnd is.. Is het niet eerder een wordend worden, of een worden-wordende?
Iets anders:
Wat zijn volgens jou, waarmee ik bedoel in jouw woorden, de eigenschappen die je hebt verworven in het worden tot Uebermensch?
En wat zijn de eigenschappen die je je nog eigen zou moeten maken om een Uebermensch te zijn?
"je zou dan het zijnd - worden zijn, toch?"
Waar slaat "dan" op terug?
Het zijndworden (in principe zonder streepje, en al helemaal zonder spaties) is het iets-worden, bijvoorbeeld als een kind zegt "ik word later brandweerman". We hebben het dan over het brandweerman-worden van het kind, en zouden kunnen zeggen dat het kind een wordende brandweerman is (een wordend Zijnde).
"Het wordend zijnde zijnde de Ubermensch."
De Übermensch is, kwalitatief gezien, geen wordend Zijnde, maar simpelweg een Zijnde (een ideaal); het wordende Zijnde is in deze context de wordende Übermensch, dat wil zeggen degene die een Übermensch wordt (maar dit nog niet is).
"Ik snap alleen niet hoe Heidegger ziet dat het nog niet vastgemaakte (de nog-niet-Uebermenschs) zijnd is.. Is het niet eerder een wordend worden, of een worden-wordende?"
Je bedoelt gewoon een worden. Ja, in principe is het dat. Het is een worden, maar in onze voorstelling een zijndworden (een iets-worden). En dit zijndworden wordt dus in onze voorstelling tot een wordend Zijnde. Het is iets dat aan het worden is. Een wordend iets. Een ding in wording.
Je zegt overigens "een wordend worden, of een worden-wordende", maar wat je bedoelt is volgens mij "een wordend Wordende of een wordendworden" - analoog aan respectievelijk "een wordend Zijnde" en "een zijndworden". Laat ik nog een keer proberen deze termen te verklaren. Ten eerste het zijndworden. Laten we beginnen met het eerste deel, "zijnd". Zijnd is zeg maar een ding, bijvoorbeeld een huis. Een huis is. Maar terwijl het huis gebouwd wordt is het nog niet, hoewel het in de toekomst wel zal zijn. Het is dan dus een zijndworden. Maar in onze voorstelling kan dit zijndworden in een wordend Zijnde veranderen, namelijk in een huis (dat is) in wording (dat nog niet af is). Het is, terwijl het nog gebouwd wordt, dus al een huis, maar nog niet een volledig, nog niet een vol-maakt, huis. Ik hoop dat dit het wat duidelijker maakt.
"Iets anders:
Wat zijn volgens jou, waarmee ik bedoel in jouw woorden, de eigenschappen die je hebt verworven in het worden tot Uebermensch?
En wat zijn de eigenschappen die je je nog eigen zou moeten maken om een Uebermensch te zijn?"
Ik heb het hier over de Übermensch in de kwalitatieve zin. Dit is bijvoorbeeld de Übermensch in de voorrede van Zarathustra. We kunnen het ook over de Übermensch in de kwantitatieve zin hebben. Dit is bijvoorbeeld de Übermensch in het begin van Der Antichrist. Ik parafraseer:
"...een hoger type: iets dat in verhouding tot de totale mensheid een soort bovenmens [Übermensch] is."
[Der Antichrist, paragraaf 4.]
In deze zin ben ik natuurlijk allang een Übermensch - een relatieve Übermensch.
De kwalitatieve Übermensch echter is, als individueel, een ideaal, maar als soort wel te realiseren, in theorie. Dat wil dus zeggen dat een heleboel relatief bovenmenselijke mensen zich afscheiden en in afscheiding tot een nieuwe biologische soort ontwikkelen, die zich niet meer kan kruisen met de menselijke soort.
Als individueel is de kwalitatieve Übermensch echter een object, waartoe degene die daarnaar streeft zich als een subject verhoudt;
"'Subject', 'object', 'predikaat' - deze scheidingen zijn gemaakt en worden nu als schemata over alle schijnbare feiten heengestelpt [als stolpen]. De valse [i.e. onware] basiswaarneming is, dat ik geloof dat ik het ben, die iets doet, iets ondergaat, die iets 'heeft', die een eigenschap 'heeft'."
[Nietzsche, Nachlass, mijn vertaling.]
Jij vraagt eigenlijk naar de verworven eigenschappen, en de nog te verwerven eigenschappen, die ik "heb".
"Maar terwijl het huis gebouwd wordt is het nog niet, hoewel het in de toekomst wel zal zijn. Het is dan dus een zijndworden."
Ik ben ook niet altijd even duidelijk met mijn verwijzingen. "Dan" verwijst hier naar de clausule "terwijl ... niet".
Is het niet zo dat het vastgemaakte als iets verstard het beeld ofwel doel is van het nog niet bestaande affe karretje, terwijl de bevrijdende verheerlijking het tot stand brengen van het karretje is?
De bevrijdende verheerlijking dus als het bevrijden van het verstarde beeld uit het nog-niet-bestaan, waarin het alleen een beeld is en dus niet wordend, tot iets bestaands, wordends en dus niet vestards.
Het zijndwordend heeft tegenover zich het verstarde, waarnaar het 'zijnd' verwijst, en het wordend zijnde is het losgemaakte verstarde.
-J
ik vermoed dat het vastgemaakte tegenover het verstarde staat - het vadtgemaakte is een losgemaakt, bevrijd vestarde, namelijk een van nog-niet-bestaandheid vastgemaakt ofwel samengesteld tot een wel bestaandheid, een karretje.
Heel simpel gezegd fungeert dan het plaatje op het doosje als het verstarde, het doel in het hoofd, het ding an sich, en het affe karretje als het vastgemaakte, een wordend zijnde.
- J
"Is het niet zo dat het vastgemaakte als iets verstard het beeld ofwel doel is van het nog niet bestaande affe karretje, terwijl de bevrijdende verheerlijking het tot stand brengen van het karretje is?"
Heidegger heeft het nergens over "het vastgemaakte als iets verstards"; dat was een vergissing die ik in eerste instantie maakte in dat filmpje. De frase is "het vastgewordene als iets verstards".
Het vastgemaakte is het nog niet bestaande affe karretje. De bevrijdende verheerlijking is de transfiguratie (= de verandering in onze conceptie) van het zijndworden tot een wordend Zijnde.
"De bevrijdende verheerlijking dus als het bevrijden van het verstarde beeld uit het nog-niet-bestaan, waarin het alleen een beeld is en dus niet wordend, tot iets bestaands, wordends en dus niet vestards."
Ja, zo kun je het zeggen. Het beeld wordt dus in het worden geprojecteerd, zoals de contouren van een standbeeld in het blok marmer. De contouren kunnen ook buiten het materiaal vallen (bijvoorbeeld de contouren van een huis boven een blote fundering).
"Het zijndwordend heeft tegenover zich het verstarde, waarnaar het 'zijnd' verwijst, en het wordend zijnde is het losgemaakte verstarde."
Het wordend zijnde is inderdaad het worden waarin het zijnde is geprojecteerd.
"ik vermoed dat het vastgemaakte tegenover het verstarde staat - het vadtgemaakte is een losgemaakt, bevrijd vestarde, namelijk een van nog-niet-bestaandheid vastgemaakt ofwel samengesteld tot een wel bestaandheid, een karretje.
"Heel simpel gezegd fungeert dan het plaatje op het doosje als het verstarde, het doel in het hoofd, het ding an sich, en het affe karretje als het vastgemaakte, een wordend zijnde."
Wat is er nog wordend aan het affe karretje? Nee, mijns inziens is het affe karretje een nieuw vastgewordene-als-iets-verstards, en moet dat op zijn beurt overwonnen worden. Aan jou de schone taak om van het karretje1-gemaakte een karretje2 te maken, hoewel dit wel moeilijker is dan ons gezamenlijke karretje1-maken, aangezien je je vorderingen niet kunt toetsen aan de aanwijzingen in het boekje en je er dit keer moederziel alleen voor staat.
In de vraag wat er nog wordend is aan het karretje doe je iets wat ik niet zou doen, namelijk dat je het karretje ziet als een zijnd zijnde, in plaats van een wordend zijnde, iets in flux. Het karretje is wel degelijk in wording - om niet te spreken van de dynamike in de moleculaire structuur verandert het ook voortdurend van plaats, oefent aqndere krachten uit, krijft andere normaalkrchten te verduren, etcetera.
Heidegger, in zijn hoekige terminologie, onderscheidt twee soorten worden - een wordend worden, wat hij een zijndworden noemt, namelijk een nog-niet-af iets, zoals een schilderij, karretje of Uebermensch in wording - en een wordend zijnde - iets dat wel 'af' is - waarvan jij suggereert dat het niet meer wordt. Maar in wezen natuurlijk helemaal niet iets zijnds, want niets 'is', alles is in wording.
Met de uitzondering van het mentale beeld - dit is het platonische ideaal, het zijnd-zijnde.
Misschien dat jouw zijnde beeld van het karretje in jouw belevingswereld het wordend zijnde karretje op mijn tafel overschaduwt, en is het voor jou iets verstards geworden.
-J
"In de vraag wat er nog wordend is aan het karretje doe je iets wat ik niet zou doen, namelijk dat je het karretje ziet als een zijnd zijnde, in plaats van een wordend zijnde, iets in flux. Het karretje is wel degelijk in wording - om niet te spreken van de dynamike in de moleculaire structuur verandert het ook voortdurend van plaats, oefent aqndere krachten uit, krijft andere normaalkrchten te verduren, etcetera."
Natuurlijk is het karretje geen zijnde maar een worden; een zijnde bestaat immers niet (behalve dan misschien het Al).
"Heidegger, in zijn hoekige terminologie, onderscheidt twee soorten worden - een wordend worden, wat hij een zijndworden noemt, namelijk een nog-niet-af iets, zoals een schilderij, karretje of Uebermensch in wording - en een wordend zijnde - iets dat wel 'af' is - waarvan jij suggereert dat het niet meer wordt."
Ehm, nee, dan begrijp je me verkeerd. Een wordend zijnde is net zo min "af" als een zijndworden; sterker nog, de twee zijn "hetzelfde". Het wordende zijnde is het getransfigureerde zijndworden. Het is dus alleen maar een verschil in beschouwing. Kijk:
"Creation needs what is fixed, first, in order to overcome it, and second, in order to have something that has yet to be fixated, something that enables the creative to advance beyond itself and be transfigured."
Dus: creatie heeft het idee van iets vasts, "afs", zijnds, nodig, in de eerste plaats om dit te overwinnen, en in de tweede plaats om iets te hebben dat het in staat stelt om zichzelf te overstijgen en getransfigureerd (verklärt, "verheerlijkt") te worden. Heidegger vervolgt:
"The essence of being is Becoming, but what becomes is and has Being only in creative transfiguration."
Dus: de essentie van het Zijn is het Worden (het Zijn is dus in wezen Heraclitisch), volgens Nietzsche, maar dat wat wordt is alleen (in de Parmenidische zin van "zijn") in creatieve transfiguratie, namelijk als wordend Zijnde. Heidegger vervolgt:
"What is [in de Parmenidische zin] and what becomes are fused in the fundamental thought that what becomes is inasmuch as in creation it becomes being and is becoming."
Dus: het wordt een Zijnde en is aan het worden. En nu komt onze zin:
"But such becoming-a-being becomes a being that comes-to-be, and does so in the perpetual transformation of what has become firmly fixed and intractable to something made firm in a liberating transfiguration."
Je schrijft verder:
"Maar in wezen natuurlijk helemaal niet iets zijnds, want niets 'is', alles is in wording.
Met de uitzondering van het mentale beeld - dit is het platonische ideaal, het zijnd-zijnde.
Misschien dat jouw zijnde beeld van het karretje in jouw belevingswereld het wordend zijnde karretje op mijn tafel overschaduwt, en is het voor jou iets verstards geworden."
Mijn creatieve drang ziet in jouw karretje een steen des aanstoots, iets waaraan niets meer te bouwen is, en dat dus afgebroken moet worden teneinde iets nieuws te kunnen scheppen. Dit is Nietzsche's Dionysische wijsheid:
"My first solution: Dionysian wisdom. Joy in the destruction of the most noble and at the sight of progressive ruin: in reality joy in what is coming and lies in the future, which triumphs over existing things, however good."
[Nietzsche, The Will to Power, paragraaf 417.]
Hoe goed je autootje ook is, het moet vallen voor de mokerslagen van deze creatieve dwingeland, die door goed en kwaad wil bouwen, bouwen, bouwen.
Post a Comment
Subscribe to Post Comments [Atom]
<< Home